Omgaan met oranje gedrag
Oranje gedrag is verbaal en non-verbaal gedrag van cliënten, patiënten of derden dat vooraf kan gaan aan agressie, maar dat voorstelbaar en acceptabel is. Het hoort bij het werken in de (jeugd)zorg. Het is vaak (zeer) emotioneel gedrag dat wordt veroorzaakt door de omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt. Maar omdat dit gedrag kan escaleren tot agressie, is het van groot belang dat iedere (toekomstige) medewerker in de (jeugd)zorg weet hoe hij/zij het best met dit gedrag kan omgaan, zodat het acceptabel blijft en agressie wordt voorkomen.
Wat moet je weten en kunnen om in de praktijk adequaat om te gaan met oranje gedrag?
Bij dit thema gaat het erom dat je rust en zelfvertrouwen vertoont, grenzen stelt en gesprekstechnieken en interactievaardigheden inzet om emotioneel of ongewenst gedrag (verbaal en fysiek) te kunnen hanteren, om te buigen of te de-escaleren.
Doelen van ‘Omgaan met oranje gedrag’
Wat moet je als (aankomend) zorgprofessional kunnen, weten en doen om goed met oranje gedrag van cliënten, patiënten en derden te kunnen omgaan en agressie te voorkomen? Hier vind je een overzicht. De leermaterialen bij dit thema helpen om deze doelen te bereiken.
De (aankomend) zorgprofessional:
- Heeft inzicht in het eigen gedrag (sterke en zwakke punten) in moeilijke situaties
- Is zich bewust van de eigen invloed op de interactie met de cliënt en het mogelijk ontstaan van onveilige situaties
- Toont rust en zelfvertrouwen, ook in onzekere en onduidelijke situaties
- Onderzoekt oorzaken/achterliggende problematiek van ongewenst gedrag en kan de-escalerende interventies inzetten om ongewenst gedrag te beïnvloeden
- Vermijdt strijd in het contact met de cliënt en stelt duidelijke grenzen bij grensoverschrijdend gedrag
- Observeert de cliënt systematisch bij afwijkend gedrag, herkent gedrag dat past bij ziektebeelden van cliënten en herkent signalen van dreigende agressie
- Signaleert adequaat veranderingen in de behoeften, het gedrag en de gemoedstoestand van de cliënt, maakt deze bespreekbaar en zet bewust een aansluitende interventie in
- Kan signalen van gedrags- en sociale problematiek herkennen en melden (onder andere pesten, huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik)
- Toont begrip voor de situatie en emoties van de cliënt en past gesprekstechnieken en de-escalerende vaardigheden toe om emoties te reguleren
- Is open over eigen gevoelens en kijk op de zaak en gebruikt feedback en emoties om het eigen handelen en dat van anderen te verbeteren
- Betrekt tijdig collega’s, gedragskundigen, artsen, paramedici en andere hulpverleners bij cliënten met risicogedrag en/of gezondheidsproblemen
- Betrekt het netwerk van de cliënt (familie, mantelzorgers etc.) bij het ombuigen naar gewenst gedrag
- Is in staat de eigen overtuiging en opvatting los te laten als blijkt dat deze niet aansluiten bij het behandelproces van de cliënt
- Werkt respectvol en vanuit een gelijkwaardige relatie met de cliënt (juiste balans afstand – nabijheid)
- Kan (bijna-) incidenten herkennen en adequaat reageren om schade voor de cliënt te beperken, openheid te bieden en herhaling te voorkomen
- Weegt het risico van het gedrag/handelen van de cliënt af tegen de leerervaring van de cliënt bij een eventuele escalatie